door jufRoos op 17 feb 2009, 13:03
Hoi,
Misschien dat je hier wat aan hebt. Dit is een stukje vanuit mijn samenvatting van het boek Spelling en Didactiek.
Fonologisch principe:
Elk foneem wordt door een apart grafeem weergegeven. Dit wordt ook wel het beginsel van de standaarduitspraak genoemd. Omgekeerd houdt het principe in dat elk grafeem maar voor een het hetzelfde fonemen mag staan. Woorden die allen volgens het fonologisch principe worden gespeld, noemen we ook wel klankzuiver. Dit principe is het basisprincipe van het Nederlands en als we kinderen leren spellen, moeten ze dus eerst het fonologisch principe onder de knie krijgen. Uitzonderingen op het fonologisch principe zijn niet altijd willekeurig, maar hebben vaak te maken met andere regels van de Nederlandse spelling. Bij spelling moeten we niet alleen letten op spraakklanken, maar ook op de schrijf wijze van hele woorden.
Dus wat je hoort, schrijf je op: boom, vis, vuur, werk, maar niet bord, want dan komt er een regel aan te pas. (je hoort b/o/r/t, maar je schrijft b/o/r/d )
Morfologisch principe:
Hierbij gaan we uit van de vorm van woorden, oftewel het beginsel van de vormovereenkomst. Woorden zijn vaak opgebouwd uit kleinere elementen die elk een eigen betekenis hebben. Zulke betekenisdragende elementen noemen we morfemen. (onwijs bestaat uit de morfemen on - een ontkenning – en wijs – verstandig- ) Sommige morfemen kunnen als woord voorkomen, we noemen ze dan vrije morfemen.
Gebonden morfemen zijn morfemen die altijd aan een bestaand woord moeten worden toegevoegd. Zoals voorvoegsels (on- , be- en ver- )en achtervoegsels ( -ig en –heid )
Het morfologisch principe is in twee regels op te splitsen:
1) Regel van de gelijkvormigheid
Dit houdt in dat we een woord of voor- of achtervoegsel steeds op dezelfde manier schrijven. Bij deze regel ga je altijd na hoe een bepaald morfeem in andere woorden klinkt. Je moet een vergelijking maken, waarbij je nagaat hoe hetzelfde morfeem in langere woorden geschreven wordt. (achtervoegsel –zaam wordt altijd met een z geschreven, ook al hoor je dat bij sommige woorden niet. Web schrijf je met een b, want bij webben hoor je duidelijk een b)
2) Regel van de overeenkomst
Als woorden op dezelfde manier zijn gevormd, worden ze ook op dezelfde manier geschreven. Hierbij moet je ook weer gaan vergelijken, maar dan met een heel ander woord met ook een andere betekenis. Grootte klinkt hetzelfde als grote, maar de betekenis is heel anders. Hierbij vergelijken we dit woord met lengte, dat op dezelfde manier is opgebouwd. Hij vindt schrijf je met -t, want hij werkt schrijf je ook met –t.
Etymologisch principe:
Dit houdt in dat de vroegere taalvorm bepalend is voor de schrijfwijze van een woord of spraakklank. Het verschil in herkomst van woorden als hij en hei heeft met in de spelling tot uitdrukking willen brengen. Vandaar dat er twee schrijfwijzen kennen voor de /ij/.
Leenwoorden vallen ook onder het etymologisch principe. Wij schrijven radio voor /raadiejoo/. De spelling is uit de taal van herkomst overgenomen.
Syllabisch principe:
Dit principe heeft betrekking op de spelling van syllaben in een woord. Een syllabe is een klankstuk, een gedeelte van een woord. De klanken die bij een gesegmenteerde uitspraak (dus in stukjes, lettergrepen) van woorden als één groep worden uitgesproken, noemen we klankstukken of syllaben. Een syllabe is wat anders dan een lettergreep. Een lettergreep is een visuele verdeling van een woord. Bakker verdelen we op de in de lettergrepen: bak-ker. Als we het in klankstukken verdelen, krijgen we /ba/ +/kur/.
In het syllabisch principe gelden twee regels:
1) verenkelingsregel: Als een klankstuk eindigt op een lange klank, dan schrijven we maar één letter. Ramen eindigt in het klankstuk /aa/ op een lange klank, en volgens de regel van de verenkeling schrijven we maar één a.
2) verdubbelingsregel: Als een klankstuk eindigt op een korte klank (/a/, /e/, /o/, of /u/) dan wordt de medeklinker die daarop volgt verdubbeld. Koffer eindigt in het klankstuk /ko/ op een korte klank, en volgens de regel van verdubbeling moet die f die erop volgt dubbel geschreven worden.
Om woorden met de verenkeling en verdubbeling goed te kunnen schrijven, moeten de kinderen verschillende handelingen verrichten. Ze moeten een woord verdelen in klankstukken, ze moeten spraakklanken kunnen herkennen als en korte of lange klinker en ze moeten een regel toepassen.