Zachtjes staat het kind te huilen.
Haar hand rust op de vensterbank en haar hoofd leunt tegen het koude venster.
Het raam beslaat wanneer ze voor zich uit zit te snikken. Haar moeder kijkt nog een keer om. Moeders’ schouders zijn hoog opgetrokken, haar ene hand in een soort verkramptheid zwaaiend in de lucht, de andere hand vertwijfeld op heuphoogte.
Ik zit naast het kind en leg mijn hand op haar buik, haar ademhaling is hoog.
Samen haar moeder uitzwaaien die ‘straks gewoon weer terug komt’.
Straks duurt een eeuwigheid voor een kind van vier.
Na een paar dagen stopt het huilen bij het afscheid en zwaait ze in stilte.
Haar stem is zacht als ze ja of nee zegt.
Ze blijft dichtbij me, ze laat een aanraking toe maar wil nooit op schoot.
Ze beweegt zich behoedzaam, benut de ruimte van het klaslokaal niet en schrikt snel.
Als we naar buiten gaan, knijpt ze in mijn hand en laat die niet meer los.
Haar ogen zijn groot en haar lijfje staat strak als ze naast me op het bankje gaat zitten.
Kinderen die vragen of ze mee wil doen, negeert ze. Ze duikt weg achter mijn rug.
Eén keer waagt ze drie stappen van het bankje te doen wanneer ik de schommels ga ophangen. Ze durft niet verder.
Ik stel voor dat we op reis gaan.
Ze wil wel naar Engeland fluistert ze. Hand in hand lopen we een rondje om de zandbak.
Iedere dag komt er een tegel bij, net zolang totdat we het hele schoolplein overgestoken zijn.
Het duurt een half jaar voordat ze zelfstandig het plein op durft en geniet van het buiten spelen.
Twaalf is ze nu. Als ik koffie haal in het keukentje, zie ik haar staan op het podium. Ze oefent met haar klasgenoten voor de eindmusical. Ze is inmiddels een kop groter dan ik, haar ogen zijn nog steeds groot en haar lijf is nog niet altijd ontspannen. Maar ze stáát er.
Ze vangt mijn blik en ik knipoog.
Haar glimlach is groot en ik ben trots op haar.