) tekenopdracht
Teken onderaan in het midden van je blad een grote kooi. Teken een leeuw in de kooi. Twee vogeltjes vliegen rechtsboven. Teken links van de kooi een boom met drie apen erin.
C) ensceneringsspel
De tekenopdracht kunt u ook laten uitbeelden.
D) raadsels
Ik lijk wel wat op een ezel.
Maar ik heb witte en zwarte strepen op mijn huid.
Wie ben ik ? (zebra)
Ik heb een hele lange nek.
Ik knabbel blaadjes van de bomen.
Wie ben ik? (giraffe)
Ik woon in het oerwoud.
Mijn huid is gevlekt.
's Nachts ga ik op rooftocht uit.
Wie ben ik? (luipaard)
Ik heb een grijze vel en een lange snuit
en grote oren.
Wie ben ik? (olifant)
Ik ben een vogel.
Ik woon in het oerwoud en ik heb mooie gekleurde veren.
Wie ben ik? (papegaai)
Ik ben een groot dier met twee bulten op mijn rug.
Wie ben ik? (kameel)
Hoe heet ik als ik maar een bult heb? (dromedaris)
Ik kruip over de grond, maar ik heb geen poten.
Ik sis!
Wie ben ik? (slang)
E) classificeren
Veel platen van wilde dieren mee laten nemen. In het kringgesprek deze dieren classificeren op bepaalde eigenschappen. Op verschillende plaatsen in de klas maakt u een ophangmogelijheid voor bepaalde klassen van dieren.
Bijvoorbeeld:
- alle wilde dieren;
- alle tamme dieren;
- alle dieren die een vacht of haren hebben;
- alle dieren met veren;
- alle dieren die vlees eten;
- alle dieren die planten eten;
- alle dieren die in ons land leven;
- alle dieren die in warme landen leven;
- alle dieren die in koude landen leven;
- alle dieren die kruipen;
- alle dieren die klimmen;
- alle dieren die vliegen;
- alle dieren die kunnen lopen;
etc.
Uiteraard is het de bedoeling uit bovenstaande reeks een keuze te maken. Het is wenselijk dat U niet meer dan vier eigenschappen of verschillen classificeert per keer.
Objectivatie
A) Klankspel
Plaatjes van diverse dieren laten benoemen en sorteren op overeenkomende klanken.
B) Kringspel
Zet in de kring een met grote letters op een stuk karton geschreven woord.
Geef een kind de opdracht net zoveel kinderen achter dit woord te zetten, als er letters in het woord staan (in plaats van kinderen kunnen ook voorwerpen gebuikt worden bv. blokken, ballen etc.)
Gebruik zoveel woorden dat elk kind in actie komt.
C) Het vergelijken van lange en korte zinnen
De leeuw brult.
De leeuw brult tegen de oppasser.
De olifant pakt het brood met zijn slurf.
De olifant pakt het brood.
De pinguïns waggelen naar het water.
De pinguïns waggelen.
Auditieve discriminatie
A) Klankspelletjes
Neem als aanvangswoord 'aap'.
Duidelijk laten horen. Schrijf de letter aa op het bord. Vraag aan de kinderen in welke namen van dieren uit de dierentuin hoor je nog meer die aa?
Enkele voorbeelden:
- luipaard
- nijlpaard
- schaap
- maanvis
- kemphaan etc.
Sommige woorden op het bord schrijven. Laat enkele kinderen met een gekleurd krijtje een streep zetten onder die letter aa.
B) Wat hoort er niet bij?
beer - muis - aap - tijger
papegaai - mus - mees - merel - snoek
appel - brood - vork - pinda - gras
oppasser - bezoekers - olifant - jongen - meisje
nijlpaard - pinguïn - leeuw - ijsbeer - walvis
Expressie
A) Grote dieren knutselen
Een giraffe van ligadozen
een slang van closetrollen met touwtjes verbonden
een krokodil van eierdozen
een schildpad van een eierdoos met deksel
B) In het platte vlak
Laat grotere dieren tekenen met wasco, daarna uitknippen en op een groot vel een dierentuin laten samenstellen.
Van vliegerpapier veren laten knippen en hiervan een papegaai laten plakken. De veren niet helemaal laten vastplakken.